maandag 14 december 2009

Is er een minimumprogramma bij Taal in beeld?

Taal in beeld is een compacte taalmethode en bevat een programma voor 32 schoolweken. Deze weken zijn gevuld met 8 blokken die ieder 4 weken duren. Per blok staan de eerste 3 weken in het teken van de basisstof, gevolgd door een week met toetsing en differentiatie.

Afhankelijk van de leerbehoeften van kinderen, is het mogelijk het basisprogramma nog compacter te maken. Dit kan door de volgende vragen te stellen en op basis van de antwoorden onderdelen van het programma weg te laten.

Is er behoefte aan een differentiatiestof na de toetstaak?
Na 3 weken basisstof maken de leerlingen de toetstaak. Kinderen die onvoldoende scoren krijgen vervolgens herhalingstaken. De overige kinderen gaan verder met plustaken. Is het zo dat de toetsresultaten zodanig zijn dat er geen duidelijke behoefte is aan herhaling, dan kan het programma van de vierde week van ieder blok vervallen of sterk ingekort worden.

Hebben de leerlingen de volledige les nodig om de lesdoelen te bereiken?
Iedere basisles uit het taalboek en werkboek heeft een duidelijk lesdoel, dat expliciet wordt vermeld in zowel het leerlingmateriaal als de handleiding. Om dit doel te bereiken bevat iedere les 7 tot 11 opdrachten. Dit wil echter niet zeggen dat al deze opdrachten altijd noodzakelijk zijn om het doel te bereiken. Mochten de lessen te lang duren, dan kunt u ervoor kiezen opdrachten weg te laten. Het is daarbij wel belangrijk dat de doelen en de basisopbouw van de les intact blijven. Deze blijven intact als u ervoor zorgt dat in ieder geval de fase ‘uitleg’ en de werkboekopdrachten uit de fase ‘aan de slag’ aan de orde komen. De andere onderdelen, zoals de opdrachten uit de fase ‘op verkenning’, de taalboekopdrachten uit de fase ‘aan de slag’ en de opdracht bij de lesfase ‘terugkijken’, kunnen de les wel verrijken, maar zijn niet per se noodzakelijk om het lesdoel te bereiken. Ook de extra opdracht, die met name bedoeld is voor leerlingen die sneller klaar zijn, kan zonder problemen weggelaten worden.

Zijn er lesdoelen die voor bepaalde kinderen geen of te weinig toegevoegde waarde hebben?
In deze situatie is zelfs een compact programma teveel van het goede. Als het aanbieden van alle leerstof onhaalbaar is, dan is het zaak om prioriteiten te stellen. Dit kan door kritisch te kijken naar de afzonderlijke lesdoelen en vervolgens te bekijken welke doelen (en dus lessen) zouden kunnen vervallen. Het is denkbaar dat op deze manier steeds keuzes gemaakt worden uit het weekprogramma dat de methode aanbiedt.

Een andere mogelijkheid is om keuzes te maken op het niveau van de taaldomeinen van de methode. Met andere woorden, om bepaalde onderdelen van het taalonderwijs een hogere prioriteit te geven dan andere. Al snel zal dan vastgesteld moeten worden of het individuele kind waar het om gaat meer vanuit de mondelinge of de schriftelijke kant met het taalonderwijs bezig moet zijn. Als het mondelinge aspect de prioriteit heeft, dan zijn de domeinen woordenschat, taalbeschouwing en spreken / luisteren de belangrijkste onderdelen van de methode. De onderdelen schrijven en spellen zouden dan wat minder accent kunnen krijgen. Als de schriftelijke aspecten juist de prioriteit moeten krijgen, dan zijn woordenschat, taalbeschouwing, schrijven en spellen het meest belangrijk. Spreken luisteren kan dan wat minder accent krijgen.

In praktijk blijkt deze manier van leerstofselectie toch vaak moeilijk realiseerbaar. Uiteindelijk is het toch vaak het specifieke lesdoel dat staat voor de relevantie in plaats van het taaldomein waartoe de les behoort.

Jos Cöp

Geen opmerkingen:

Een reactie posten